De weelderigheid en heftigheid van de barok komt in het midden van de achttiende eeuw ten einde. Inspiratiebronnen voor de kunsten drogen op, er is behoefte aan nieuwe impulsen. De kunstschatten uit de klassieke oudheid met hun toegankelijke schoonheid bieden nieuwe schwung. Kunstenaars gaan erop teruggrijpen en zo wordt het neoclassicisme geboren. Italië, en Rome in het bijzonder, wordt het centrum van de artistieke vernieuwing. Vanuit heel Europa reizen kunstenaars naar de Eeuwige Stad om inspiratie op te doen, de klassieken te bestuderen en hun vakmanschap te ontwikkelen. Het neoclassicisme blijft niet beperkt tot de Italiaanse kunstenaars, sterker nog: de stroming krijgt een heel internationaal karakter.
Een andere ingrijpende verandering heeft te maken met het opdrachtgeverschap. Waar voorheen de Kerk, koningen en de allerrijksten de opdrachten verstrekten, komen nu ook de lagere adel en welgestelde burgers om de hoek kijken. Zij maken bij hun opdrachten dankbaar gebruik van de klassieken, waardoor er opeens een veel breder scala aan mogelijke onderwerpen is dan alleen politieke of religieuze. Het neoclassicisme gaat daarin heel ver: het streeft naar pure, ideale schoonheid, die werkelijkheid overstijgt. De stroming is bijna utopisch te noemen. De kunstenaar is veel vrijer om te kiezen wat hij schildert of beeldhouwt. Niet alle details krijgen evenveel aandacht, de nadruk wordt op specifieke onderdelen gelegd. De afgebeelde figuren worden niet zozeer levende personen, maar lijken wel een ziel te bezitten. Werken met naaktmodellen was niet gebruikelijk in de achttiende eeuw en werd vaak direct als immoreel geïnterpreteerd. Met de klassieke naakten als voorbeeld konden kunstenaars de bezwaren omzeilen en de weergave van het menselijk lichaam perfectioneren.
Archeologische opgravingen bestonden al eerder. Al vanaf de late vijftiende eeuw vormde de antieke beeldhouwkunst het zwaartepunt van veel collecties in Italië. De meeste objecten die in en rond Rome gevonden werden, kwamen terecht in privécollecties van vooraanstaande families en in de eerste openbare musea op de Capitolijnse heuvel en in het Vaticaan.
Toen begin achttiende eeuw veel lokale families aan rijkdom inboetten, kwamen hun collecties op de markt. Buitenlandse vorsten en edellieden profiteerden van het ruime aanbod en begonnen in te kopen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw begon men opgravingen grondig te documenteren en vooral publiceren. De gedetailleerde stadsgezichten van kunstenaar Giovanni Battista Piranesi worden massaal verspreid, ook in Europa. Kunstenaars en rijke jongelingen – ook vrouwen – beginnen op reis te gaan om de kunst van die wonderbaarlijke opgravingen zelf te aanschouwen.